Muziek? Heb ik wel iets te melden over muziek? Ik ben al geen muzikant, wel muziek-beunhaas en dat zovele jaren lang.
Goed, in 1956 kreeg ik naast mijn middelbare school op het Canisius College ook pianoles van een van de paters Jezuiten.
Operettes uit blad en hoewel ik de muziek nou niet direkt vond swingen, in diezelfde periode leerde ik ook de cubaanse muziek
kennen, vond ik het toch wel plezant en leerde dus ook noten lezen. Er moest maar muziek gestudeerd worden vond ik. Maar nee,
dat was uitgesloten! Kiezen voor een armoedig bestaan als musicus? Dan moest je wel helemaal gek zijn. En dus werd het in
1958 een zwaar ongemotiveerde keuze voor de sociologie. En verloor ik de kunst om een stukje van blad te spelen.
Maar eerst gebeurde er nog dit. Ook nog op het Canisius College...
- Celia Cruz, la Guarachero no. 1 de Cuba -
Op het Canisius College leerde ik de cubaanse muziek kennen en van al die soorten zuid-amerikaanse muziek
vond ik meteen de cubaanse, de beste en de swingendste. En binnen de cubaanse muziek vond ik Celia Cruz ook al meteen de beste
met haar Sonora Matancera. Dus besloot ik een brief te schrijven om eens te zien of ik contact met haar kon
krijgen. Haar eerste brief aan mij arriveerde in februari 1958. En dit contact zou 38 jaar lang blijven bestaan. Dat
wordt een geheel apart verhaal dat ooit nog uitkomt. |
|
|
|
Maar in de zijlijn gebeurden nog wel andere dingen. Boy Dap, Curacaoenaar en fameus congadrummer in die
tijd kwam wel eens naar Tilburg om mij les te geven en nodigde mij uit om mee te doen met een Antilliaanse uitzending voor
de Wereldomroep. Welja, de Wereldomroep. Er zit schot in de carriére. En daar gingen we dan. Ik zou de guiri (rasp) spelen
bij de antilliaanse walsjes maar er was helemaal geen guiri. Maar dat werd opgelost met een zware ijzeren vijl van de omroep
en het ging prima.
Afgezien van de saaie studie werd er ijverig gegrasduind in de Tilburgse muzieksien en al gauw vond ik een plaatsje
bij de Caribean Serenaders als congadrummer. En als beunhaas-congadrummer zal ik de bruiloft van Beatrix en Claus ook nooit
vergeten want op die dag liep ik door de Raadhuisstraat met mijn tweede conga terwijl op hetzelfde moment de kippen Beatrix
en Claus om de oren vlogen.
Naast het Surinaams/Antilliaans getrommel kwam ik ook terecht bij de man die later een nationale muziekheld zou worden.
Hennie Vrienten, já, de Doe Maar keizer. Uren lang werd er gespeeld, een soort hippy-achtige muziek meestal van Hennie
en intussen kon ik ook al iets van de dwarsfluit (hoe is het mogelijk) en speelde ik allerlei mistige partijtjes bij zijn
muziek. Maar er moest toch ook nog wat verdiend worden en Hennie begon aan een amusementsband. Zeer vereerd mocht ik ook van
de partij zijn maar hoe? Hennie had bedacht dat ik ter ondersteuning best ook wel iets op een orgeltje zou kunnen doen. Ik
had tenslotte toch pianoles gehad. Die avond ergens in Overijssel zal ik nooit vergeten. Op een afschuwelijke manier jengelde
ik mee op het orgel bij ´Canto para Galicia´ en trachtte mij zo goed mogelijk achter het orgeltje te verbergen. Dat was de
eerste en de laatste keer. Ik hield nooit zo van orgels en van Canto para Galicia nog véél minder. Afschuwelijk!
In de Hennie Vrienten periode deden lieden mee als Toon Seegers (nú een goede bassist), René van Asten (nu tv-acteur),
John van de Ven, Ed Beerens, Hans van de Kuip, Joop Bertrums ´n afgestudeerde drummer, ik en nog wat hele en halve hippies.
Een andere aardige avond was een uitnodiging waarbij ik met een paar van de Caribeans Padu
Lampe mag begeleiden. Maar nu op een echte quiri. En nou ben ik wel niet zo kapot van antilliaanse walsjes maar aardige muziek blijft het. En die Padu uit Aruba is toch
wel een van de groten in dat soort muziek.
Op een ander spoor werd de jazz gevolgd en genoten we, maar dat was een ander clubje, van grootheden als John Coltrane,
Miles Davis, Archie Shepp, Eric Dolphy en werd ook al snel de latin jazz ontdekt met keien als Machito, Mongo Santamaria,
Tito Puente en zovele anderen in de States. Zelfs in Parijs in het Quartier Latin gingen we op jacht naar de latin jazz
omdat die nog niet zozeer aanwezig was in Nederland van de 60-er jaren. Daarnaast bleef ikzelf op jacht naar alles van de
westcoast jazz die ik beeldig vond klinken.
Ook verscheen Frank Zappa aan de muziekhorizon en ook die zou ik blijven volgen tot zijn dood.
In deze sfeer van hippies, nieuwe jazz, caribisch getrommel en vooral cubaanse orientatie richtte Jan Lemmens, kunstschilder
en pianist, de groep Rhombus op. Het moest een heuse freejazz groep worden en daar moest je lui voor hebben die niet vastgeroest
zaten in jazzschema´s. Jan die goed piano kon spelen en ook thuis was in de moderne jazz was er zo een. Round Midnight
van Monk? Geen probleem maar Jan kon ook wel eens gaan zitten en de piano gewoon ´aanvallen´. Van onder naar boven,
wild hameren, soms met vingers en een vuist en wij, de analfabeten die uitverkoren waren om mee te doen, waren diep onder
de indruk. En zo bedacht Jan een basis met hij op piano en Hans van Leusden, een góede bassist, en drie allochtonen
die niet geplaagd werden door schematisch denken. En dat waren Freek Esser en Aad Wiegers, ja, mijn neef en
broer op tenorsax en ik op percussie. Dat drumsetje dat ik had bedacht móet uniek zijn geweest. Ik zal er een beschrijving
van geven want zoiets zal men nooit meer zien. Het bestond uit twee conga´s op statief, twee bekkens, een hi-hat en werd bespeeld
met een stok en een hand. Het was even goochelen maar in no time wist ik er met snelheid een klere-herrie uit te halen die
goed aansloot bij het geblér van de twee saxen. Plaats dit bij het gehamer van Jan en de vrije onderzoekingen van Hans en
we hebben een échte freejazz groep. En daar gingen we, de stad in, de provincie in en het land in.
De groep heeft zelfs een paar hoogtepunten gekend. Een adembenemende trip was het optreden op het kasteel van Olst. Wat
een schrik toen we ontdekten dat we recht tegenover Misha Mengelberg en Han Bennink stonden opgesteld. De provinciaaltjes
tegenover de Nederlandse elite. Raar genoeg kregen wij een half minuutje op het tv-nieuws ipv Mengelberg en zijn groep.
Ontwikkelingen gingen toen ook al razendsnel en ik was al zo brutaal om me met dwarsfluit te vertonen. In de plaats van
Hans kwam Toon Seegers ons versterken en hadden we een echte drummer. Net op tijd om me te ´profileren´ als aanstormende fluitist.
Je moet maar durven. Freek was opgehouden en dus werd ik een van de blazers. En daar gingen we naar de Heineken Galerie in
Amsterdam. Ik schrok me een hoedje toen er na het optreden een wat oudere dame mij vertelde dat ze vond dat ik zo mooi kon
spelen. ´Dank U wel. Ach mevrouw, er was ook zo´n goede open sfeer hier enz. enz.´
Een ander hoogtepunt was het optreden op kasteel Haaren. Bij binnenkomst hadden we al niet zo´n zin bij het zien van al
die Dixieland-natzakken. Enfin, we pakten bepaald agressief uit en na een half uurtje kwam de manager ons verzoeken om in
te pakken en weg te wezen. Uiteraard tegen betaling van de hele gage. Een financieel hoogtepunt zal ik maar zeggen.Vlak voor
of vlak na 1970 hield Rhombus op te bestaan. Jan, bedankt voor je geweldige intiatief.
Het was alsof er een klein wildwest paradijsje afgesloten moest worden afgesloten met werk, verhuizen, trouwen en andere
zogenaamd meer serieuse zaken. Ik vulde de culturele leemte op met menig jazzconcert en de concerten van Frank Zappa en het
uitvissen of er misschien ergens een latinjazz groep zou optreden. Iets was er wel. Al voor de Hennie Vrienten periode was
ik enigszins bevriend geraakt met dé twee amsterdamse percussionisten van allure. Steve Boston en John Grunberg
alias Groentjie uit Suriname. Na hun Max Woiski periode in Amsterdam timmerden ze
ijverig aan de weg en formeerden hun eigen latinjazz groepjes. En voor ons mocht het er wezen toen ze in Roermond opkwamen
met piano, vibrafoon, contrabas, conga´s en timbales. Een echte George Shearing of Joe Cuba bezetting. We gingen
uit ons dak, écht wel.
Zo vlak na 1970 introduceerde Joop Bertrums, de drummer, mij in de Bossche sien. Daar waren er een paar van die Brazilié-fanaten.
En zo maak ik kennis met Gerard Brohm, bassist, Paul Smits, fluegelhorn, Huub Lammerts, een hele goede
gitarist, Frans Meyer en nog een paar anderen. Gôh, gelukkig, ik mocht erbij, met conga´s, dwarsfluit en wat later
zelfs op tenorsax. Een korte tijd droeg de band zelfs een naam die ik had bedacht, de Caboclo Band. En de Brazilie-periode
nam een aanvang. We hadden zelfs een vaste kroeg om op te treden, de Kakatoe in den Bosch. Tussendoor verschenen er allerlei
andere bollebozen in de band zoals de drummers Jantje Pijnenburg (later bij Doe Maar) en Frans van Grinsven (later
vaste compagnon van Niko Langenhuijsen). Het swingde wel, dat moet gezegd worden en hoewel de ambiance in grote lijnen
braziliaans was, slaagde ik er wel in om Blessed Relief van Frank Zappa op het repertoire te krijgen. Binnen
dit geheel was Gerard Brohm ongetwijfeld de leader. Maar aan alles komt een eind en dus ook aan deze periode. Gerard Brohm
en Paul Smits timmeren nog steeds aan de (braziliaanse) weg en Brohm mocht eindelijk in januari 2005 voor de eerste keer zijn
geliefde Brazilié bezoeken, samen met oa Michiel Westerhuis en Jeroen van Vliet.
Het werd wat stil wat muziek betreft. De conga´s en ander percussiespul staan wat stil in de hoek. De Asba
conga´s zijn vervangen door prachtige Gon Bops (uit California!) en af en toe is er nog een schnabbeltje.
Of een concert van Frank Zappa. En op de Kring, het vormingscentrum waar ik werk, wordt het steeds drukker. In 1979 bereidt
de Kring zich voor op een muziekpresentatie van verschillende vormingscentra. 1979, Het jaar met inspiratie en de start van
de
Lucumi Band. Een naam die zou blijven bestaan tot 1 januari 1996.
|
| |
| |
|
|